Jacobus 77

Berichten uit de Grassenwei 1

Deze week ronkende reclame gewrocht voor Superia-radiatoren (die huiselijkheid én grensverleggend design combineren) en voor de nieuwe band van Vredestein van topontwerper Giorgetto Giugiaro (met een profiel dat automobielen in het allerhoogste segment strak in het spoor houdt, welk weer onze lieve heer ook geeft). Zo werkte ik deze week ook aan kreten ter promotie van de Grolsch-beugelfles. Voor Twente en de Achterhoek. Een heerlijke opdracht, een thuiswedstrijd, want het mocht in mijn moederstaal, het Twents. Anders dan mijn aard is, wist ik me in het kapitale pand van het bestellende reclamebureau groot te maken als conceptontwikkelaar (hoger uurtarief!) omdat ik mezelf zonder terughoudendheid hoorde betogen dat wij het beugellevensgevoel, het beugelen = Böggeln moesten benoemen. Soort Twentse Zen, maar ipv tuintjes harken zwijgend samen beugels leegmaken. Ik twijfelde geen moment want op de meest arbeidsvreugdevolle momenten begin ik zelf te geloven wat ik schrijf. Later komt pas de grote angst of er ook maar iets van waar is, of het ook maar iets betekent, iets ontketent bij de lezer. Zou dat bij Naipaul of bij Nescio ook zo zijn (geweest)? Nu ja.

Groningen
Ik heb veel zitten peinzen over de reünie en allerlei dienaangaande. Daarover later misschien meer. Eerst over een brief die mij dezer dagen eveneens meditatief stemde. Zijdelings kwam er een zekere Stiller ter sprake. Uit de beschrijving kon ik niet anders dan concluderen dan dat ik hem kende. De man, toen nog een jongen, net als ik in 1977, begon een jaar later dan ik in Groningen met Nederlands, droeg altijd zwarte kleren en richtte samen met andere zwartgekleden een merkwaardig tijdschrift op. De naam daarvan heb ik verdrongen omdat ikzelf in die tijd zoals elke student Nederlands medeoprichter was van een obscuur blad, de Factor. Daarin had ik een poëzierubriek, Het Gat Gedicht, waarin ik opschreef waarom ik sommige gedichten erg mooi vond en andere zeer lelijk. Zo eerlijk mogelijk. Erg mooi achteraf want erg naďef. Wild sloeg ik om me heen, driftig citerend uit recensies in Vrij Nederland en De Revisor en betogend hoe zinloos en laf die verhalen waren. Liever gewoon zeggen wat je vindt, dan literair-historisch doen of nog erger, academisch. Etc.

Zwagerman
Maar nu komt het. Ik vroeg lezers van de Factor om poëzie te sturen. Dan zou ik plat voor de kop zeggen wat ik ervan vond, zo eerlijk mogelijk. Er kwam veel meer dan ik gedacht had, uit allerlei hoeken van het land. O.a. verbijsterende verzen van ene J.Wagnermaz uit Gouda en van een zekere Oscar. De laatste bleek een trouweloze mederedacteur die mij in de zeik wou nemen met een plagiaatactie. Maar het gaat om die eerste. Verbijsterende verzen, vreemd, korte verhalen (Henrik en het kaatsen, herinner ik me). Hartstikke goed vond ik het. Bleken het veel later de eerste stukken van Joost Zwagerman te zijn, die toen nog niet onder zijn eigen naam durfde te publiceren.

Ik leuter zo nog een A4'tje vol maar het is tijd om huiswaarts te keren. Ik verlaat dit mijn schrijfkantoor midden in een wei met 1000 soorten grassen. Morgen weer een dag. De inkeping van Bolletjebeschuit dient opnieuw in de markt gezet en het gedenkboek van vrachtwagenchauffeursbedrijf Heisterkamp besproken. Bovendien staan er om 08.00 uur twee bouwvakkers aan mijn deur die koffie willen en geile bakken vertellen.

Alle goeds, foto van mijn boeventronie komt onder erewoord naar www.weezenhof.etcetera, want het is een mooi initiatief waar je veel werk van hebt, dat je weer afleidt van allerlei natuurkundige ontdekkingen.

Groet, aan alle Jacobijnen